Van vezel tot kledingstuk
bezig met laden...
In dit achtergrondstuk vertellen we je alles over de ‘technische opbouw’ van je kledingstuk. Van vezel tot kledingstuk. Maar, we beginnen bij het eindproduct, je kledingstuk en gaan telkens een stap terug. Naar de stoffen, de garens en de vezels/grondstoffen. Ook het onderwerp ‘bewerkingen’ komt aan bod.
Klik op de pijltjes in de tekst voor meer informatie.
Inhoud
1. Stoffen
1.1. Constructies van het doek
Er zijn verschillende manieren waarop stoffen worden geproduceerd. De manier waarop van een garen een stof wordt gemaakt, wordt ook de constructie genoemd.
Je hebt geweven stoffen, gebreide stoffen en zogenoemde non-wovens.
Weven is het vlechten van garens over elkaar heen en onder elkaar door. Er zijn verschillende bindingen, manieren waarop de ketting- en inslagdraden elkaar kruisen. Bij een platbinding, de eenvoudigste binding, kruisen de draden elkaar steeds één op en één neer. Kledingstukken die over het algemeen worden geweven zijn overhemden, colberts en pantalons. En je spijkerbroek is bijna altijd geweven in keperbinding: dat is een binding waarbij de ketting- en inslagdraden elkaar minstens één op, twee neer of omgekeerd kruisen. Je herkent de binding aan de schuine lijntjes die door de stof lopen, kijk maar eens naar je jeans.
De tekst gaat verder onder de foto’s
Breien gebeurt vaak met één lange draad. Men maakt lussen in een draad en die lussen worden onderling verbonden. Die lusjes zijn uitrekbaar. Net zoals er verschillende manieren van weven zijn, zijn er ook verschillende manieren van breiden. En wat voor type kledingstukken worden gebreid? Vele. Truien en vesten zijn bekende breisels, maar ook veel T-shirts, onderkleding (‘tricot’) en sokken en panty’s worden gebreid. Een gebreide stof is doorgaans te herkennen aan de rijen v’tjes aan de voorkant van de stof.
De tekst gaat verder onder de foto’s
Non woven is de benaming voor een stof die niet gemaakt is van garens, maar van vezels. Een voorbeeld is vilt, waarbij losse vezels onder invloed van warmte en druk stevig aan elkaar worden gemaakt. Ook kan een non woven worden gemaakt door lijm en losse vezels te gebruiken. Door lijm te verwarmen, smelt het samen.
De manier waarop de stof is gemaakt, heeft óók invloed op de eigenschappen en het uiterlijk van een kledingstuk. “Om een kledingstuk elastischer te maken, heb je niet perse elastan (de textielvezel om een kledingstuk ‘stretch’ te geven, red.) nodig. Je kan er ook een breisel van maken, want elk lusjes geeft ruimte voor beweging,” legt modeprofessional Monique Wertheymuit aan FashionUnited.
Wertheym heeft dertig jaar ervaring in de kledingindustrie. Ze is docent aan TMO Fashion Business School een geeft les in de vakken Fashion Products & Production & International Business Communication en is Senior Trainer Detex. Wertheym is voorgedragen door Detex Opleiding als textielwarenkennis-specialist. Detex is een trainingsbureau voor mode en detailhandel. Textielwarenkennis is hun specialisme.
Ook bewerkingen zijn van invloed.
1.2 Bewerkingen
Vaak worden stoffen bewerkt. De vakterm voor bewerkingen is veredelingen. Het doel van bewerkingen is de eigenschappen van het kledingstuk te verbeteren en/of het item mooier te maken. Welke bewerkingen worden ingezet, hangt af van de grondstof en het gewenste gebruiksdoel.
Bij (stof)bewerkingen kun je denken aan het glanzend, strijkvrij of waterafstotend maken. Maar let op, niet alleen stoffen worden bewerkt, benadrukt Wertheym. Veredelingen kunnen op verschillende fases in de productie. “Bewerkingen kun je doen op vier niveaus: op vezel- , garen-, stof of kleding niveau.”
Verven is de meest voorkomende veredeling.
Kledingstukken zijn bijna altijd gekleurd. Kleur geven kan door verven en printen. “In 95% procent van de gevallen komt er verf aan te pas,” schat Wertheym desgevraagd in
Voor en nabehandelingen
“Er zijn veel voorbehandelingen waardoor de kleur (lees: verf) beter door stoffen wordt opgenomen,” legt Wertheym uit. “Goedkope kledingmerken slaan voorbehandelingen vaak over. Daarom blijft een goedkoop T-shirt vaak maar kort zwart. Als de voorbehandeling is overgeslagen, is het doek eigenlijk niet geschikt om de verfstoffen goed op te nemen.”
“Nabehandelingen worden door goedkopere merken ook vaak overgeslagen,” vervolgt ze. “Een voorbeeld van een nabehandeling is spoelen. Daarmee worden de losse pigmenten van de verfstoffen verwijderd, zodat dit niet in de wastrommel van de consument gebeurt.” Een tweede voorbeeld is het voorkrimpen van het doek. Door voorkrimpen krimpt het kledingstuk bij wassen na aankoop minder.
Voor- en nabehandelingen, of finish zoals men in de sector zegt, zorgen voor prijsverschillen van kledingstukken. “Daarom hangt aan het ene zwarte T-shirt een prijskaartje van 9 euro, aan het andere 19 euro en kost het derde T-shirt 29 euro in de winkel.” Wertheym: “En dan heb ik het niet over branding (betalen voor een merknaam, red.) maar echt alleen over welke voor- en nabehandelingen er zijn gedaan.”
Hoe meer behandelingen, hoe duurder een kledingstuk, maar dus ook hoe beter het eindproduct blijft. “Beter van kleur en bijvoorbeeld beter van pasvorm.” Dus wat is duur, vraagt Wertheym zich hardop af. “Het goedkoopste zwarte T-shirt van een discounter moet je waarschijnlijk na drie maanden vervangen omdat het gekrompen is en niet meer zwart, en dat van een wat duurder modemerk gaat waarschijnlijk wel drie jaar mee.”
2. Garens
Stoffen van kleding zijn gemaakt van garens (de draden).
De garens zijn in de modesector genummerd naar dikte. Weef of brei je met een dun draad, dan krijg je een dunne kledingstof, doe je dat met een dik draad, geeft dat een dikkere kledingstof als resultaat.
Meestal weeft of breit men met een enkel garen. Maar het gebeurt ook met een multi-garen. “Door garens om elkaar heen te slingeren (twijnen zoals dat proces heet),” vertelt Wertheym, “ontstaat een dikker garen, en dus ook een dikkere stof.”
Ofwel, hoe het kledingstuk er uiteindelijk uitziet, hangt dus óók af van het gebruikte garen.
De tekst gaat verder onder de foto
2.1 Waar worden garens eigenlijk van gemaakt - en hoe?
Er zijn twee soorten garens: vezelgarens en filamentgarens.
Vezelgarens
Het gros van de garens is gemaakt van vezels. Een vezelgaren wordt gemaakt door vezels in elkaar te draaien. Dat heet spinnen.
“Bij (vezel)garens kunnen vezels grof zijn gehouden - dat heet kaardgaren - of glad zijn gemaakt - dat heet kamgaren,” vertelt Wertheym. Kamgaren is fijner en zachter dan kaardgaren.
En wat is dan een filament?
Kunstmatige vezels worden allemaal via een synthetisch proces gemaakt (meer in paragraaf 3) door een stroperige vloeistof door kleine gaatjes te persen en direct te laten stollen. Het ‘draad’ dat eruit komt heet een filament. Het garen is glad en er steken - in tegenstelling tot vezelgaren - geen ‘eindjes’ uit. De filamenten kunnen direct als garen in een stof worden gebruikt. Filamenten kunnen ook in kleinere stukken - vezels! - worden gesneden om ze te mengen met andere materialen.
Het gros van kleding bestaat niet uit één grondstof, maar uit verschillende - kijk maar eens op het etiket. Een menging of blend zoals men zegt in de sector, is de term voor een garen dat bestaat uit vezels van verschillende materialen.
(Er is overigens ook één natuurlijk filament, en dat is zijde).
Effecten
Aan sommige garens worden effecten toegevoegd. Zo zijn er garens met meerdere kleuren vezels. Ook zijn er garens die met opzet onregelmatig of pluizig zijn gemaakt.
Wertheym: ”Wil je een pluizige trui maken van de synthetische grondstof acryl, moet men textuur meegeven. Dat gebeurt op garenniveau.” Met andere woorden: dit is een voorbeeld van een garenbewerking.
3. Vezels
Wat is een vezel?
Als je een garen uit elkaar haalt, blijven kleine deeltjes over: de vezels. Voorbeelden van textielvezels zijn katoen en wol.
3.1 Natuurlijke en kunstmatige vezels
Er zijn natuurlijke vezels en kunstmatige vezels. Natuurlijke vezels komen voor in de natuur, kunstmatige vezels niet. Die worden door de mens gemaakt in de fabriek.
Katoen bijvoorbeeld behoort tot de natuurlijke vezels en polyester tot de kunstmatige vezels.
Binnen natuurlijke en kunstmatige vezels worden ook weer verschillende vezels onderscheiden. Dat lichten we in paragraaf 3.2 en 3.3 toe.
De tekst gaat verder onder de foto
3.2 Natuurlijke vezels (in depth)
Binnen natuurlijke vezels onderscheidt men: plantaardige vezels en dierlijke vezels.
3.2.1 Plantaardige vezels
Zoals de naam al zegt, zijn dit vezels die komen van planten. Planten zijn voornamelijk opgebouwd uit cellulose.
Katoen bijvoorbeeld is een vezel uit de zaadpluis van de katoenplant: die witte kleine bolletjes. Na het plukken wordt het pluis schoongemaakt in de fabriek. “Want er zitten zwarte pitjes in de katoenpluis,” legt Wertheym uit. Daarna worden er garens gesponnen.
Katoenen garens zijn vrij sterk, en katoen heeft als opvallende eigenschap dat het snel veel vocht opneemt. “Katoen neemt tot 60% water op bij weefsels, en tot 90 procent bij breisels,” vertelt Wertheym. “Dat is een eigenschap van de grondstof, daar hoef je helemaal niets voor te doen.”
Katoen draagt prettig, katoen is zacht en ademend en voelt koel aan. Katoenen kleding is bovendien makkelijk in onderhoud: het kan heet worden gewassen en gestreken. Katoen is een populaire grondstof voor kleding (hoe populair lees je in paragraaf 3.4). Katoen wordt gebruikt voor casual kledingstukken die velen van ons in de kast hebben liggen, denk aan het T-shirt, de spijkerbroek, onderbroeken en hemdjes.
Linnen komt van een vlas- of linnenplant. “Om linnen te verbouwen en het te verwerken tot een garen is moeilijker, omdat het een hele harde bastvezel is, die moet worden opengebroken. Bij katoen heb je gewoon dat zachte pluis wat je kan pakken,” vertelt Wertheym. “Linnen is dus een duurdere grondstof dan katoen, maar linnen is ook sterker. Kleding van linnen gaat langer mee.” Andere kenmerken van de grondstof is dat het een grove vezel is en een herkenbaar onregelmatig uiterlijk heeft. Linnen neemt snel vocht op, en kreukt ook snel. Linnen wordt vooral gebruikt voor zomerse kledingstukken.
Andere plantaardige vezels zijn onder andere hennep en bamboe.
3.2.2 Dierlijke vezels
Dierlijke vezels zijn wol, andere haarsoorten en zijde. Bij dieren is de belangrijkste bouwstof eiwit.
Wol is het haar van het schaap. De kwaliteit van wol hangt af van het schapenras, het deel van de vacht en de manier waarop het is verkregen. Wol is door de natuurlijke kroezing (krulling in het haar) veerkrachtig. Daardoor kreukt wollen kleding bijna niet. Wol is warmte isolerend en van nature vuilafstotend. Je kent wol ongetwijfeld van de toepassing in warme winterse items. Minder bekend is wellicht dat fijne wolsoorten worden gebruikt voor stoffen met een klassieke uitstraling voor bijvoorbeeld een kostuum. “Denk aan Cool Wool, een prachtige gekamde garensoort,” aldus Wertheym.
Andere haarsoorten zijn bijvoorbeeld kasjmier dat komt van de cashmere geit, mohair van de angorageit, of alpaca dat komt van de tamme lama. Deze grondstoffen zijn kostbaarder. De haarsoorten worden bijvoorbeeld gebruikt voor hoogwaardige warme truien en vesten en jassen en mantels.
Zijde is doorgaans afkomstig van de cocon van de rups van een moerbeivlinder. De grondstof is relatief duur omdat de productie ervan veel handelingen vergt: van het kweken en verzorgen van rupsen tot het afhaspelen van de cocons. Zijde is een luxere stof, die zacht en glad is en mooi valt. Zijde wordt bijvoorbeeld gebruikt in blouses, avondkleding, stropdassen, sjaals en lingerie.
De tekst gaat verder onder de foto’s
3.3 Kunstmatige vezels (in depth)
Binnen kunstmatige vezels onderscheidt men synthetische vezels en kunstmatig natuurlijke vezels.
3.3.1 Synthetische vezels
Synthetische vezels zijn kunstmatig vervaardigd langs chemische weg. “Polyester en polyamide is gemaakt van een polymeer, van aardolie,” legt Wertheym uit.
De meeste kunstmatige vezels zijn gemaakt om natuurlijke grondstoffen te imiteren. Over het algemeen zijn synthetische vezels sterker dan natuurlijke vezels. Als in: ze gaan lang mee. De vezels zijn licht in gewicht en redelijk vormvast. Kleding van synthetische vezels kreukt of krimpt nauwelijks. Bovendien zijn de meeste synthetische vezels minder duur.
Polyester bijvoorbeeld is relatief goedkoop. Polyester heeft een mooi uiterlijk, het is glad en glanzend en gemakkelijk in onderhoud. Het wordt voor vrijwel alle type kledingstukken gebruikt. De grondstof vindt gretig aftrek in de sector (zie paragraaf 3.4).
Polyamide is zeer sterk, slijtvast, glanst en wordt ondere andere gebruikt voor badkleding en panty’s. Polyamide wordt ook wel ‘nylon’ genoemd.
Polyacryl - of kortweg acryl - is warm, en heeft een wolachtig karakter. Het is zacht en volumineus. Acryl wordt gebruikt voor bijvoorbeeld truien, vesten en sokken.
3.3.2 Kunstmatige natuurlijke vezels
En dan zijn er nog de kunstmatige natuurlijke vezels. Deze vezels worden ook wel half-synthetische vezels of semi-kunstmatige vezels genoemd. Deze vezels worden eveneens gemaakt via een synthetisch proces, maar aan de basis staat cellulose, afkomstig uit een plantaardig materiaal. “Dus vezels van een bast, van een berk of van een plant,” legt Wertheym uit. “Van het sapje of papje wordt in de fabriek een garen gemaakt.”
Omdat het basismateriaal plantaardig is, lijken de eigenschappen op die van natuurlijke plantaardige stoffen. Van viscose bijvoorbeeld komen de eigenschappen overeen met katoen en linnen, het is alleen minder sterk. Viscose valt soepel. Het filament wordt, omdat het relatief goedkoop is en prettig draagt, veel gebruikt voor dunnere kleding, zoals tops, blouses en jurkjes. In Amerika heet viscose ‘rayon’.
Andere semi-kunstmatige vezels zijn modal en lyocell.
3.4 Hoeveel worden deze verschillende soorten vezels eigenlijk gebruikt?
Wat zijn de meest gebruikte grondstoffen in de modeindustrie?
“Van alle grondstoffen die de kledingindustrie gebruikt, is meer dan de helft polyester/polyamide,” vertelt Wertheym. “Daarna volgt katoen, zo’n 30 procent van de gebruikte vezels in de industrie. En daarna volgen de kunstmatig natuurlijke grondstoffen, waaronder viscose.”
“Maar, als je polyester/polyamide en katoen bij elkaar optelt, zit je al boven de 80 procent", onderstreept Wertheym. “Voor álle andere grondstoffen blijft maar circa 15 tot 20 procent over.” Wol heeft volgens de expert een aandeel van 4 procent, linnen van 3 procent en zijde van 1 procent.